MAZDA MODEL 6 2016 Handleiding (in Dutch) 

Page 321 of 850

4–14 4
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Wanneer het systeem in werking is
Als het contact op ON wordt gezet en
het LDWS OFF indicatielampje in de
instrumentengroep uit gaat, gaat het
systeem over op standby.
Als het contact op ON wordt gezet en
het LDWS OFF indicatielampje in de
instrumentengroep gaat branden, op de
LDWS OFF schakelaar drukken zodat het
het systeem overgaat op standby.


Rijd met het systeem op standby naar het
midden van de rijstrook. Het systeem zal
beginnen te functioneren wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden is voldaan.
 


 De auto rijdt in het midden van de
rijstrook met de witte of gele strepen
aan de linker of rechter zijde of aan
weerszijden.
 


 De rijsnelheid is ongeveer 65 km/h of
hoger.
 


 De auto rijdt op een rechte weg of op
een weg met À auwe bochten.

Het LDWS systeem werkt niet in de
volgende gevallen:
 


 Het systeem kan de witte of gele strepen
niet bespeuren.
 


 De rijsnelheid is minder dan ongeveer
60 km/h.
 


 De auto maakt een scherpe bocht.



 De auto maakt een bocht met een niet
aangepaste snelheid.

OPMERKING
  Het LDWS functioneert niet totdat
het systeem een witte of gele streep
aan de linker- of rechterzijde heeft
bespeurd.
  Wanneer het systeem een witte
of gele streep enkel aan één zijde
bespeurt, activeert het systeem enkel
de waarschuwing wanneer de auto
afwijkt aan de zijde waar de witte of
gele streep bespeurd wordt.
  De afstand- en
waarschuwingsgevoeligheid die
door het systeem wordt gebruikt
om de mogelijkheid van een
rijstrookafwijking te bepalen kan
gewijzigd worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-15 .


Page 322 of 850

4–14 5
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Rijstrookweergave (voertuigen met
multi-informatiedisplay)
De rijstrookstrepen (standby) worden
aangegeven in de multi-informatiedisplay
wanneer de LDWS overgaat op standby.
Wanneer het LDWS witte (gele) strepen
aan zowel de linker als de rechterzijde
bespeurt en operationeel wordt, worden de
rijstrookstrepen (standby) aangegeven in
de multi-informatiedisplay.


Automatische uitschakeling
In de volgende gevallen wordt het LDWS
automatisch uitgeschakeld en gaat
het LDWS OFF indicatielampje in de
instrumentengroep branden.
 


 De temperatuur binnen in de camera is
hoog of laag.
 


 De voorruit rondom de camera is
beslagen.
 


 De voorruit rondom de camera wordt
door een obstakel geblokkeerd,
waardoor het uitzicht naar voren
belemmerd wordt.

Rijstrookweergave (voertuigen met
multi-informatiedisplay)
De rijstrookstrepen (standby) worden
aangegeven in de multi-informatiedisplay
wanneer de LDWS automatisch
geannuleerd wordt.
Waarschuwing voor automatische
uitschakeling
Wanneer de volgende handelingen
worden uitgevoerd, bepaalt het LDWS
dat de bestuurder de bedoeling heeft van
rijstrook te wisselen en wordt de LDWS
waarschuwing automatisch uitgeschakeld.
Het LDWS wordt nadat de bestuurder de
handeling heeft uitgevoerd automatisch
ingeschakeld.
 


 Het stuurwiel wordt abrupt gedraaid.



 Het rempedaal wordt abrupt ingetrapt.



 Het gaspedaal wordt abrupt ingetrapt.



 De richtingaanwijzerhendel
wordt bediend (nadat de
richtingaanwijzerhendel is teruggezet, is
het mogelijk dat het LDWS gedurende
ongeveer 3 seconden niet werkt, de tijd
die nodig is om de rijstrookcorrectie uit
te voeren).

OPMERKING
Nadat met de richtingaanwijzerhendel
in werking ongeveer 60 seconden zijn
verstreken, zal de LDWS waarschuwing
in werking treden als de auto dicht bij
een witte of gele streep komt.


Page 323 of 850

4–14 6
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Uitschakelen van het systeem
Druk op de LDWS OFF schakelaar om
het LDWS systeem uit te schakelen. Het
LDWS OFF indicatielampje gaat branden.


Rijstrookweergave (voertuigen met
multi-informatiedisplay)
De rijstrookstrepen worden niet langer
aangegeven in de multi-informatiedisplay
wanneer de LDWS geannuleerd wordt.
OPMERKING
Wanneer het contact op OFF wordt
gezet, wordt de LDWS geactiveerd
wanneer het contact de volgende keer op
ON wordt gezet.
Rijstrookafwijkingwaarschuwing
Als het systeem bepaalt dat de
mogelijkheid van een rijstrookafwijking
bestaat. wordt de LDWS
waarschuwingszoemer geactiveerd en
gaat het LDWS waarschuwingslampje
knipperen. Bedien het stuurwiel op
geschikte wijze en stuur de auto naar het
midden van de rijstrook.
Bij voertuigen uitgerust met de multi-
informatiedisplay en de Active Driving
Display verandert de kleur van de
rijstrookstreep in de richting waarin het
systeem bepaalt dat de auto van zijn
rijstrook gaat afwijken van wit naar oranje
en gaat de rijstrookstreep knipperen.
Indicatie op display


Multi-informatiedisplay
Active Driving Display



Page 324 of 850

4–147
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Als het LDWS waarschuwingsgeluid
op trilling *1 is ingesteld, klinkt het
geluid vanuit de autoluidspreker aan de
zijde waar het systeem bepaald heeft
dat de auto van de rijstrook afwijkt.
  De kans bestaat dat de LDWS
waarschuwingszoemer moeilijk
hoorbaar is, afhankelijk van de
omgevingsomstandigheden zoals
geluiden van buiten.
  Het volume van het LDWS
waarschuwingsgeluid kan veranderd
worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-15 .
  Het type waarschuwingsgeluid
(rammelgeluid *1 /zoemtoon) op de
LDWS kan gewijzigd worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-15 .

*1 Een rammelstrook is een reeks
groeven in het wegdek die op
regelmatige afstand zijn aangebracht
en die wanneer het voertuig er
over heen rijdt een trilling en
rammelgeluid teweegbrengen om de
bestuurder te waarschuwen dat het
voertuig de rijstrook verlaat.
 Het rammelgeluid is een reproductie
van het geluid dat teweeg wordt
gebracht wanneer een voertuig over
een rammelstrook rijdt.

Rammelgeluid
Groef


Page 325 of 850

4–14 8
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Dodehoekmonitor (BSM) *
De dodehoekmonitor (BSM) is bedoeld om de bestuurder te helpen bij het controleren
van het gebied aan de achterzijde van de auto aan beide kanten tijdens het veranderen van
rijstrook, door de bestuurder te attenderen op de aanwezigheid van voertuigen die op een
naastgelegen rijstrook van achteren naderen.
De dodehoekmonitor (BSM) detecteert voertuigen die van achteren naderen bij het rijden
in voorwaartse richting met een snelheid van 30 km/h of hoger en attendeert de bestuurder
door het oplichten van het dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampje en het
weergeven van het voertuigdetectiescherm (voertuigen met multi-informatiedisplay en
Active Driving Display).
Als de richtingaanwijzerhendel wordt bediend voor het aangeven van een
rijstrookverandering in de richting waarin het dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampje oplicht en het naderende voertuig wordt gedetecteerd,
attendeert de dodehoekmonitor (BSM) de bestuurder op een mogelijk gevaar door het
oplichten van het dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampje, het activeren van
een waarschuwingsgeluid en de weergave van een waarschuwingsindicatie op het scherm
(voertuigen met multi-informatiedisplay en Active Driving Display).
Het detectiegebied van dit systeem beslaat de rijstroken aan beide zijden van de auto en
vanaf de achterzijde van beide voorportieren tot ongeveer 50 m achter de auto.

Detectiegebieden
Uw auto



Page 326 of 850

4–149
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
WAARSCHUWING
Controleer altijd visueel de omgeving alvorens de rijstrookverandering daadwerkelijk
uit te voeren:
Het systeem is enkel bedoeld om bij het maken van een rijstrookverandering u te helpen
op achteropkomende voertuigen te controleren. Als gevolg van bepaalde beperkingen
ten aanzien van de werking van dit systeem, bestaat de kans dat het dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingsindicatielampje, het waarschuwingsgeluid en de weergave van
een waarschuwingsindicatie op het scherm niet of met vertraging wordt geactiveerd,
alhoewel er zich een voertuig in de naastgelegen rijstrook bevindt. Neem het als
bestuurder altijd tot uw verantwoordelijkheid te controleren op achteropkomend
verkeer.
OPMERKING
  De dodehoekmonitor (BSM) functioneert wanneer aan alle onderstaande voorwaarden
is voldaan:
 


 Het contact op ON wordt gezet.



 De dodehoekmonitor (BSM) OFF schakelaar wordt ingedrukt en het BSM OFF
schakelaarindicatielampje gaat uit.
 


 De rijsnelheid is ongeveer 30 km/h of hoger. 

 De dodehoekmonitor (BSM) zal onder de volgende omstandigheden niet functioneren. 



 De rijsnelheid valt terug tot beneden ongeveer 25 km/h alhoewel het
dodehoekmonitor (BSM) OFF schakelaarindicatielampje uit is.
 


 De versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak)/keuzehendel
(automatische transmissie) wordt in de achteruitstand (R) gezet en de auto rijdt
achteruit.


Page 327 of 850

4–150
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  In de volgende gevallen gaat het dodehoekmonitor (BSM) OFF indicatielampje
branden en wordt de werking van het systeem stopgezet. Laat de auto zo spoedig
mogelijk door een of¿ ciële Mazda dealer inspecteren als het dodehoekmonitor (BSM)
OFF indicatielampje blijft branden.
 


 Er wordt een probleem in het systeem bespeurd, inclusief de dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingsindicatielampjes.
 


 Er is een grote afwijking ontstaan in de montagepositie van een radarsensor (achter).



 Er heeft zich een grote hoeveelheid sneeuw of ijs verzameld op de achterbumper
nabij een radarsensor (achter). Verwijder alle sneeuw, ijs of modder van de
achterbumper.
 


 Rijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.



 De temperatuur in de buurt van de radarsensoren (achter) is buitengewoon hoog als
gevolg van het langdurig rijden op hellingen tijdens de zomer.
 


 De accuspanning is afgenomen. 

 Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
 


 Er bevindt zich een voertuig in het opsporingsgebied aan de achterzijde op een
naastgelegen rijstrook aan de achterzijde, maar dit nadert niet. De dodehoekmonitor
(BSM) beoordeelt de situatie op basis van radardetectiegegevens.
 


 Er rijdt gedurende langere tijd een voertuig naast het uwe met nagenoeg dezelfde
snelheid.
 


 Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.



 Een voertuig op een naastgelegen rijstrook probeert uw auto te passeren.



 Er bevindt zich een voertuig op een naastgelegen rijstrook op een weg met
buitengewoon brede rijstroken. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is
ingesteld op de breedte van snelwegen.


Page 328 of 850

4–151
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  In de volgende gevallen bestaat de kans dat het knipperen van het dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingsindicatielampje, de activering van het waarschuwingsgeluid
en de weergave van de waarschuwingsindicatie op het scherm niet of vertraagd
plaatsvindt.
 


 Een voertuig verandert van de huidige rijstrook naar een naastgelegen rijstrook twee
rijstroken verder.
 


 Rijden op steile hellingen.



 Rijden over de top van een heuvel of bergpas.



 Bij een kleine draaicirkel (maken van een scherpe bocht, afslaan op kruisingen).



 Wanneer er verschil is in hoogte tussen uw rijstrook en de naastgelegen rijstrook.



 Direct nadat het dodehoekmonitorsysteem (BSM) door het veranderen van de
instelling in werking is gesteld.


 Als de weg bijzonder smal is, is het mogelijk dat voertuigen twee rijstroken verder
bespeurd worden. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is ingesteld
overeenkomstig de breedte van snelwegen.
  Het is mogelijk dat het dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampje gaat
branden en dat het voertuigdetectiescherm in de display wordt weergegeven in reactie
op stilstaande objecten (vangrails, tunnels, zijwanden en geparkeerde voertuigen) op of
langs de weg.
Objecten zoals vangrails en betonnen muren
die langs de auto lopen.Plaatsen waar de breedte tussen de vangrails
of muren aan weerszijden van de auto smaller
wordt.

De muren aan de ingang en uitgangen van
tunnels, afritten.
  De kans bestaat dat een dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampje gaat
knipperen of dat de waarschuwingszoemer enkele malen wordt geactiveerd bij het
afslaan op een kruising in een stad.


Page 329 of 850

4–152
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Schakel de dodehoekmonitor (BSM) uit wanneer u een aanhanger trekt of wanneer u
hulpuitrusting zoals een ¿ etsdrager aan de achterzijde van de auto hebt geïnstalleerd.
Anders zullen de radiogolven van de radar geblokkeerd raken waardoor het systeem
niet meer normaal zal functioneren.
  In de volgende gevallen kan het moeilijk zijn de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampjes die op de portierspiegels zijn aangebracht te zien
branden/knipperen.
 


 Wanneer de portierspiegels bedekt zijn met sneeuw of ijs.



 Wanneer de voorportierruit beslagen is of bedekt is met sneeuw, ijs of modder. 

 Het systeem schakelt over naar de functie van het achteruitrijwaarschuwingssysteem
wanneer de versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak) of de keuzehendel
(automatische transmissie) in de achteruitstand (R) gezet wordt.
 Zie Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) op pagina 4-171 .


Page 330 of 850

4–153
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes/Dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingszoemer
Het dodehoekmonitor (BSM) of achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA)
attendeert de bestuurder op de aanwezigheid van voertuigen in naastgelegen rijstroken
of aan de achterzijde van de auto met behulp van het dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampje, het waarschuwingsgeluid en de display-indicator
(voertuigen met multi-informatiedisplay en Active Driving Display) wanneer de systemen
operationeel zijn.
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes
De dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes zijn aangebracht op de linker
en rechter portierspiegels. De waarschuwingsindicatielampjes gaan branden wanneer een
voertuig wordt bespeurd dat op een naastgelegen rijstrook van achteren nadert.


Wanneer het contact op ON wordt gezet, gaat het waarschuwingsindicatielampje kortstondig
branden en vervolgens na enkele seconden uit.
Vooruit rijden (Werking van dodehoekmonitor (BSM))
De dodehoekmonitor (BSM) bespeurt voertuigen die van achteren naderen en schakelt
al naargelang de situatie de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes
in die aangebracht zijn op de portierspiegels. En als een dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampje brandt en de richtingaanwijzerhendel wordt
bediend voor het aangeven van een richtingverandering in de richting waarvoor het
dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje brandt, gaat het dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampje knipperen.


Page:   < prev 1-10 ... 281-290 291-300 301-310 311-320 321-330 331-340 341-350 351-360 361-370 ... 850 next >